Olympische Spelen van Amsterdam 1928
Officiële data: 17 mei-12 augustus 1928; de officiële openingsceremonie vond plaats op 28 juli 1928, de sluitingsceremonie op 12 augustus 1928.
Officieel geopend door: prins Hendrik der Nederlanden
Aantal deelnemers: 2875 (2601 mannen, 274 vrouwen)
Aantal deelnemende landen: 46
Aantal beoefende sporten: 16
Aantal sportonderdelen: 109, waarvan 13 onderdelen ‘kunst’.
Aantal demonstratiesporten: 3 [korfbal, lacrosse en kaatsen].
Aantal betalende toeschouwers: 665.699
De olympische eed werd afgelegd door: Harry Dénis (voetbal)
Land met meeste medailles: Verenigde Staten 56 (22 – 18 – 16)
Aantal Nederlandse deelnemers: 214 (179 mannen, 35 vrouwen)
Nederlandse vlaggendrager: Sam Olij (boksen)
Aantal Nederlandse medailles: 19 (8 –10 – 5) = 8e in landenoverzicht.
Amsterdam dankte de toewijzing van de Spelen van 1928 aan een onderonsje tussen twee baronnen die goede vrienden waren: IOC-voorzitter Pierre de Coubertin en het Nederlandse IOC-lid Van Tuyll van Serooskerken. Maar bepaald niet iedereen in ons land was daar verrukt over.
Vooral van christelijke zijde waren er grote bezwaren. Men vreesde dat de Spelen 'zondagsontheiliging' en 'toeneming der onzedelijkheid' teweeg zouden brengen. Talloze predikanten wezen op het 'heidense karakter' van het olympisch festival. Een regeringsvoorstel om het Nederlandsch Olympisch Comité (NOC) in de periode 1924-1928 jaarlijks een subsidie te geven van 250.000 gulden werd in de Tweede Kamer weggestemd. Maar een oproep van het NOC aan het Nederlandse volk bracht in veertien dagen anderhalf miljoen gulden op aan gelden en garanties, voldoende om de organisatie ter hand te nemen.
Er werd een olympisch stadion gebouwd dat 31.500 toeschouwers een plaats bood. Vlak daarvoor verrezen twee gebouwen voor het schermen en de krachtsporten en binnen loopafstand was er een zwemstadion met een capaciteit van 6000 mensen.
Voor het eerst in de historie kon worden gesproken van 'compacte' Spelen. Het roeien vond plaats op het kanaal van Sloten en het zeilen op het buiten-IJ. Een deel van de ruiterwedstrijden werd in en rond Hilversum gehouden. Er was voor de deelnemers (2887 uit 46 landen) geen olympisch dorp. Amsterdam vond dat te duur. De deelnemers verbleven voornamelijk in lagere scholen (het was vakantietijd), ook wel in pensions en hotels of in de schepen waarmee zij naar Amsterdam waren gekomen (de Amerikanen).
Aan de opening van de Spelen (op 28 juli) gingen hockey (mei) en voetbal (juni) vooraf. Hockey leverde Nederland zeer verrassend een zilveren medaille op, in het voetbaltoernooi was Oranje ongelukkig bij de loting. Het trof meteen olympisch kampioen Uruguay, waarvan het met 2-0 verloor. Naar schatting 20.000 mensen hadden een nacht in de rij gestaan om een kaartje te bemachtigen.
De primeurs in Amsterdam
Amsterdam had talloze olympische primeurs. Op de grote schaal van de marathontoren bij het stadion werd tijdens de opening voor het eerst het olympisch vuur ontstoken. Dat gebeurde niet door een beroemdheid maar door een eenvoudige beambte van het gemeentelijk gasbedrijf.
Voor het eerst ook opende Griekenland het landendéfile bij de openingsceremonie, wat later ook steeds het geval zou zijn. In Amsterdam werd de afstand van de marathonloop definitief vastgesteld op 42 km en 195 m.
Een iets minder aardige primeur was dat voor het eerst sinds 1904 de Spelen niet werden geopend door het staatshoofd, maar door prins Hendrik. Koningin Wilhelmina was ontstemd over de heren van het olympisch comité omdat zij haar niet hadden geraadpleegd over de openingsdatum van de Spelen.
Vrouwen maakten in 1928 hun olympisch debuut bij atletiek en gymnastiek. Over hun (beperkte) deelname aan het atletiektoernooi (100 m, 800 m, 4x100 m, discuswerpen en hoogspringen) was heel wat te doen geweest. Pierre de Coubertin, afgetreden als IOC-voorzitter in 1925, liet in een boodschap aan Amsterdam weten daar zeer op tegen te zijn. Atletiek zou veel te inspannend voor vrouwen zijn.
De NRC verwoordde het na de eerste olympische wedstrijden als volgt: 'Moeten vrouwen zich zoo uitsloven en inspannen, zoodat ze met verwrongen gezichten, met verbeten trekken, verwilderde haren, hijgend en afgemat door de finish gaan. Hebben vrouwen geen andere, geen betere sport dan deze die er één is voor de man?' Toen na de finale 800 m enige dames uitgeput in het gras vielen ('een slagveld gelijk'), was de maat vol voor de Olympische graven en baronnen. Ze schrapten het nummer direct van het programma. Liefst hadden zij atletiek voor vrouwen geheel uitgebannen, maar daarvoor was toch geen meerderheid te vinden.
Goede Nederlandse prestaties
Nederland deed het trouwens toch uitstekend bij deze Spelen op eigen bodem. In het officieuze eindklassement werd de zesde plaats bezet. Behalve voor de turndames was er goud voor de zwemster Marie 'Zus' Braun (100 m rugslag), de military-ruiters aangevoerd door Charles Pahud de Mortanges, de wielrenners Leene en Van Dijk op tandem en de bokser Bep van Klaveren. Daarbij konden nog gevoegd worden de eerste prijzen in het olympisch kunsttoernooi van Jan Wils voor zijn ontwerp van het Olympisch Stadion in de afdeling bouwkunst en van Isaac Israëls voor Ruiter in rode rok in de afdeling schilderkunst.
Hoogtepunten van de Spelen waren het enerverende duel dat de Finnen Nurmi en Ritola leverden op de 10.000 m. Nurmi won dat nog net, maar verloor van zijn landgenoot op de 5.000 m. Zijn beste tijd lag nu wel achter hem.
En de finale van het voetbaltoernooi tussen Uruguay en Argentinië, die twee keer moest worden gespeeld. De eerste keer eindigde het duel in 1-1, zeer tot genoegen van het NOC dat nu dubbele recettes kon beuren. De tweede finale won Uruguay met 2-1.
Een populaire figuur in Sloten was de Australische roeier Bobby Pearce, veruit de beste skiffeur. In zijn serie tegen de Fransman Saurin stopte hij op zeker moment met roeien om een trits eendjes te laten passeren.
Op de slotdag van de Spelen reikte koningin Wilhelmina aan alle winnaars in het Olympisch Stadion de gouden medaille uit. Nederland oogstte in het buitenland veel lof voor de wijze waarop het de Spelen had georganiseerd. Financieel sprong men er ook aardig uit. Slechts een deel van de garantiesommen behoefde te worden aangeboord.
De wereld van 1928
In zekere zin maakte de wereld een rustige periode door. Aan de Europese onderhandelingstafel ging men door om tot politieke en financieel-economische afspraken te komen en in de rest van wereld deden zich evenmin grote spanningen voor.
Nederland was nog in het ongestoorde bezit van zijn rijksdelen overzee en maakte over het algemeen een welvarende indruk. De binnenlandse politieke verhoudingen stonden in het teken van de verzuiling en van sociale onrust was nauwelijks sprake. Voor het eerst stond Nederland voor de organisatie van een groots spektakel en naar internationale maatstaven gemeten, bracht ons land het er zeker niet slecht van af.
Opvallend was het toegenomen aandeel van vrouwen, dat bijna tien procent bedroeg. De Nederlandse afvaardiging kende zelfs een hoger percentage. De oogst van 19 medailles wekte groot enthousiasme in het land en betekende een kroon op het werk van de organisatie. Dat de wereld binnen een jaar in een diepe economische malaise terecht zou komen werd door bijna niemand voorzien.
Nederlandse erelijst*
Goud (6)
Turnen: vrouwenteam
Zwemmen: Marie 'Zus' Braun (100 meter rugslag)
Wielrennen: Bernard Leene en Daan van Dijk (tandem)
Boksen: Bep van Klaveren (vedergewicht)
Paardensport: Charles Ferdinand Pahud de Mortanges (samengestelde wedstrijd individueel)
Paardensport: militaryteam (samengestelde wedstrijd team)
Zilver (9)
Atletiek: Lien Gisolf (hoogspringen)
Hockey: mannenteam
Paardensport: Gerard de Kruijff (military)
Wielrennen: Gerard Bosch van Drakestein (1 km tijdrit)
Wielrennen: Antoine Mazairac (1000m sprint)
Wielrennen: achtervolgingsteam
Zeilen: 8 meter klasse
Zwemmen: Marie Braun (400m vrije slag)
Zwemmen: Marie Baron (200m schoolslag)
Brons (4)
Boksen: Karel Miljon (-81 kg)
Gewichtheffen: August Scheffer (-75 kg)
Gewichtheffen: Jan Verheijen (-82,5 kg)
Paardensport: ruiteréquipe (dressuur)
* In deze lijst staan alleen de sportmedailles vermeld. Tot en met 1948 kenden de Olympische Spelen ook een kunstprogramma, waarvoor eveneens prijzen werden uitgereikt. In Amsterdam won Jan Wils een gouden medaille voor architectuur voor zijn ontwerp van het Olympisch Stadion. Isaac Israëls kreeg goud in de categorie schilderkunst, met zijn schilderij Ruiter in rode rok. Christiaan van der Hoef won zilver op het onderdeel reliëf en penningkunst; op het onderdeel literatuur en epische werken won het echtpaar Margo en Carel Scharten een bronzen medaille met het boek De Nar uit de Maremmen.