Voor het eerst stond Nederland voor de organisatie van een groots spektakel en naar internationale maatstaven gemeten, bracht ons land het er zeker niet slecht van af.

Opvallend was het toegenomen aandeel van vrouwen, dat bijna tien procent bedroeg. De Nederlandse afvaardiging kende zelfs een hoger percentage. De oogst van negentien medailles wekte groot enthousiasme in het land en betekende een kroon op het werk van de organisatie.
 
Het NOC keek dan ook met grote voldoening terug op de organisatie van de Spelen van 1928. "Onze lastgevers, het IOC, verklaarden dat zij in hooge mate ingenomen waren met de wijze, waarop het Comité 1928 zijn taak had uitgevoerd. Bovendien kan men de dagbladen en sportbladen van tal van landen niet nalezen zonder tot een zelfde indruk te komen."

Het NOC vond het succes van meerzijdige aard. Niet alleen sportief-technisch en als belangrijke propaganda voor de sportbeoefening, maar ook "voor het meerdere aanzien van Nederland in de wereld". De secretaris van het Comité 1928 richtte een speciaal dankwoord tot het gemeentebestuur van Amsterdam en zijn diensten, vooral de politie die "zeer zeker enorm heeft bijgedragen om den buitenlanders een goeden indruk te geven van orde en verkeer."


Kwijnend bestaan
De Nederlandsche Federatie van Bonden voor Lichamelijke Opvoeding, die al sedert jaren een kwijnend bestaan leed, trekt zich terug uit het NOC. Ook de Nederlandsche Wielerbond verdwijnt als lid doordat verzuimd is tijdig verlenging aan te vragen van de koninklijke goedkeuring van de statuten. De inmiddels opgerichte Nederlandsche Wielren Unie is voorlopig tot het lidmaatschap toegelaten, evenals de Nederlandsche Bobsleigh Club Davos.

Liefst 643 kandidaten hebben zich dit jaar aangemeld voor de Vaardigheidsproeven. Van de dertig dames en meisjes (voor het merendeel studenten aan de Academie voor Lichamelijke Opvoeding in Amsterdam) behalen zes het diploma.

Bron: Kroniek Olympische Spelen, NOC 75 (Elsevier 1987)