Jelto Spijker terug bij TeamNL waterpolo: "Mijn geaardheid is geen issue meer."
19 juni 2025
Jelto Spijker is terug bij het Nederlands waterpoloteam, maar vanzelfsprekend is dat niet. De 25-jarige Veenendaler voelde zich jarenlang gevangen tussen twee werelden: de topsport en zijn homoseksuele identiteit. “Ik maakte zelf grappen over mannen om erbij te horen,” zegt hij. “Maar dat werkte averechts: ik werd steeds meer ‘de homo van het team’, een label waar ik zelf in vast kwam te zitten.”
Sinds begin dit jaar is Jelto weer onderdeel van TeamNL. Al op zijn achttiende werd hij als keeper opgenomen in de nationale selectie, maar een paar jaar later besloot hij te stoppen. Zijn geaardheid drukte binnen de machocultuur van de topsport steeds zwaarder op hem. Nu is hij terug met meer zelfvertrouwen, duidelijke grenzen én de behoefte om open te zijn over wat hij jarenlang voor zich hield. Hij hoopt er anderen mee te helpen die zich misschien nog stilhouden. “Als ik toen had geweten wat ik nu weet, had ik het anders aangepakt.”
Grappen maken
“Waterpolo is een uitgesproken machowereld, vooral in de kleedkamer waar veel over seks wordt gepraat. Ik probeerde erbij te horen door grappen te maken over mannen als reactie op verhalen over vrouwen. Maar dat werkte averechts. Het label ‘de homo van het team’ werd alleen maar zwaarder, mede doordat ik het zelf voedde.
Ik maakte die grappen niet alleen om erbij te horen, maar ook om anderen voor te zijn. Als zij het eerst zouden zeggen, zou het harder aankomen. Dus dacht ik: laat ik het zelf maar doen. Kleedkamerhumor kan verbinden, maar ook kwetsen. Iedereen krijgt een stempel: de een is te dik, de ander heeft een grote neus, bij mij was het mijn geaardheid. Zolang dat met respect gebeurt en grenzen worden gerespecteerd, kan het. Maar bij mij ging dat mis.
Meelachen
Binnen het team wordt voortdurend getest waar de grens ligt. Dat gebeurde ook bij mij, maar ik durfde die grens niet aan te geven. De grappen werden persoonlijker en intenser. Ik lachte mee en maakte zelf grappen. ‘Als zij dat leuk vinden, dan doe ik dat ook.’ Zo verloor ik mezelf. En toen ik doorhad dat ik het eigenlijk niet meer leuk vond, zat ik te diep in die dynamiek.
Waterpolo is altijd een constante factor in mijn leven geweest. Het was een plek waar ik me goed voelde. Ook toen ik het op school lastig had, moeite had met vrienden maken en worstelde met mijn emoties.
Rond mijn zeventiende ontdekte ik dat ik op jongens viel. Niet veel later besloot ik dat mijn team het moest weten. Tijdens een toernooi kwam ik uit de kast, en gelukkig kreeg ik alleen positieve reacties. Dat gaf me veel vertrouwen.
Kort daarna stroomde ik door van Jong Oranje naar het Nederlands team en verruilde ik mijn vertrouwde club voor GZC Donk in Gouda. Ik belandde in een team met jongens die ik nauwelijks kende en waar ik tegenop keek. Ik moest mezelf opnieuw bewijzen. Bovendien was ik de enige openlijk homoseksuele speler in de Eredivisie en bij Oranje. Dat voelde zwaar. Ik dacht: ‘Als ik de enige ben, moet ik daar iets mee.’ Dat beïnvloedde hoe ik me binnen het team gedroeg.
Verlies van plezier
Bij Gouda begon mijn ontwikkeling te stagneren. Het plezier verdween, trainingen voelden zwaarder en dat werkte direct door in mijn prestaties. Of dat door mijn geaardheid kwam of door hoe ik ermee omging? Ik weet het niet precies, maar het maakte het er niet makkelijker op.
Bij Oranje hadden we een systeem om via vragenlijsten te peilen hoe spelers zich voelden. Ik gaf standaard lage cijfers, maar dit leidde niet tot de juiste gesprekken met de juiste mensen. Het voelde vaak meer als een formaliteit.
Uiteindelijk trok ik het niet meer. Ik voelde me al maanden slecht, verloor mijn plezier en wist niet meer wat ik met mezelf aan moest. Ik ging het gesprek aan met de staf, maar kwam er met mezelf niet uit. Het leidde tot mijn vertrek uit het Nederlands team. Het gesprek met de bondscoach was heftig en emotioneel. Daarna bleef het stil: geen exitgesprek, geen evaluatie. Dat vond ik pijnlijk.
Boegbeeld
Corona zorgde voor een pauze. Geen wedstrijden, geen verplichtingen, maar juist ruimte om met vrienden te praten, onder wie Ilse Koolhaas van het damesteam. Zij stelde precies de juiste vragen, of luisterde gewoon. Toen besefte ik dat ik te veel had geprobeerd om topsport en homoseksualiteit te combineren, terwijl die twee eigenlijk helemaal niets met elkaar te maken hebben. Ik voelde de druk om een boegbeeld te zijn, omdat ik de enige was.
Na corona stapte ik over naar een club in Leiden en besloot het anders te doen. Iedereen wist van mijn geaardheid, maar ik trok duidelijke grenzen: grappen mogen, maar binnen een bepaalde lijn. En maak vooral ook andere grappen dan alleen over mijn geaardheid. Ik zocht die grappen zelf ook minder op. Het speelde niet meer continu in mijn hoofd. Inmiddels heb ik ook succesvol bij twee buitenlandse clubs gespeeld en ben ik terug bij Oranje. Dat is een mooi signaal voor huidige en toekomstige topsporters dat je een hartstikke gelukkige topsporter kunt worden, ongeacht je geaardheid.

Menselijkheid
De bondscoach ken ik al heel lang, hij was assistent en later bondscoach toen ik voor het eerst bij Oranje kwam. Bij mijn terugkeer dit jaar nam hij me samen met de staf apart en vroeg hoe het met me ging, of ik bepaalde afspraken wilde maken en of we het eventueel met het team moesten bespreken. Dat was voor mij een hele fijne manier om weer in het team te komen. Het voelde open en neutraal. Geen oordeel, gewoon: hoe is het nu, waar sta je, loop je ergens tegenaan? Dat gesprek heeft me goed gedaan.
Dit soort gesprekken hoeven niet ingewikkeld te zijn. Het vraagt vooral een beetje menselijkheid, iets wat in topsport soms ontbreekt omdat alles draait om presteren en weinig ruimte is voor het mentale aspect. Eén goed gesprek kan al het verschil maken, ook voor je prestaties.
Mijn ervaring met het huidige team is heel anders. De oudere jongens van toen zijn weg. Ik speel nu met teamgenoten met wie ik ben opgegroeid. Zij kennen ook mijn vriend. Mijn geaardheid is geen issue meer, het hoort er gewoon bij.
Mentale worsteling
Onlangs sprak ik met de KNZB en adviseerde ik om wél exitgesprekken te voeren. Maar hoeveel mag je van een bondscoach verwachten? Zijn focus ligt op prestaties, en als je dan ook nog het mentale welzijn van alle spelers erbij moet betrekken, wordt die taak zwaar. Eerlijk gezegd wil ik mijn mentale worstelingen ook niet met een bondscoach bespreken. Je bent toch bang dat het je plek kost. Dat hij denkt: ‘Een speler die buiten de groep valt, daar heb ik niets aan.’
Er zijn officiële vertrouwenspersonen bij de bond, maar ik kende ze niet. Geen bekende gezichten waar je makkelijk naartoe stapt. Liever zie ik iemand die dicht bij het team staat, bij wedstrijden is, iedereen kent en aanvoelt wanneer iemand niet lekker in z’n vel zit. Die persoon hoeft geen officiële titel te hebben, maar moet snappen hoe een groep werkt en mag geen invloed hebben op je plek in het team.
Kleedkamerdynamiek
Achteraf zie ik hoe complex die kleedkamerdynamiek was. Ik gaf ooit een interview waarin ik voorbeelden noemde van kleedkamermomenten. Toen kreeg ik defensieve reacties van oud-teamgenoten: ‘Waarom zeg je dat nu? Je lachte toen toch mee?’ En dat klopt, ik zei er toen te weinig van. Maar ik was jong en zij ouder. Het gesprek over hoe je elkaar kunt vinden en helpen is er nooit echt geweest. Dat zou ik nu, met mijn ervaring, anders doen.
Als ik anderen een advies mag geven: merk je dat een teamgenoot vaak over een onderwerp grapt, spreek die dan eens één-op-één aan. Vraag: ‘Joh, ik merk dat je dat vaak zegt, waarom eigenlijk?’ Grappen zijn soms copingmechanismen. Meelachen betekent niet dat je ze moet ondersteunen. Iemand echt zien en horen maakt een wereld van verschil.”