Tijdens de Olympische Spelen van Seoul in 1988 kwamen de voorzitters van het NOC en NSF, Henk Vonhoff en Frank Schreve, tot de conclusie dat een fusie tussen beide organisaties een logische optie was. De eerste poging tot ‘amalgamatie’, zoals men dit toen noemde, mislukte een jaar later. Enkele Olympische bonden voelden zich overvallen en ook het Nederlandse IOC-lid Anton Geesink had bezwaren.

De spanningen en het mislukken van de fusie leidde ertoe dat het complete NOC-bestuur in het voorjaar van 1989 opstapte. Nog datzelfde jaar presenteerde een werkgroep de notitie Verkenning verbetering samenwerking NSF-NOC. Dat leidde tot een model van twee verenigingen, maar met enkele toevoegingen die de kiem bleken te zijn voor de latere fusie.

Allereerst zou het NOC-kantoor van Den Haag verhuizen naar Nationaal Sportcentrum Papendal, waar ook de NSF was gevestigd. Daarnaast zouden drie bestuursleden zitting nemen in beide besturen. En om een eenheid in het topsportbeleid te bewerkstelligen werd de sector Topsport van het NSF ondergebracht bij het NOC.

De veranderingen zorgden voor een betere samenwerking en het behoud van de goede sfeer. Inmiddels was Wouter Huibregtsen de nieuwe voorzitter van het NOC en was Marten Kastermans de opvolger van Henk Schreve bij de NSF.

Direct na de Olympische Spelen van Barcelona kwam de fusie weer op de agenda. Er werd deze keer meer overlegd met de leden van de organisaties en door de eerder ingezette samenwerking bleven de weerstanden tegen de fusie beperkt. Doordat de Olympische bonden in het bestuur de meerderheid hadden, maakte ook het IOC geen bezwaar. Tijdens de Algemene Vergaderingen van NSF en NOC op 3 juni 1993 werd officieel het groene licht gegeven voor het samengaan. Minister Hedy d’Ancona van WVC sprak de ledenvergadering van de NSF toe en feliciteerde beide organisaties met het samengaan.

Op 1 juli 1993 werd NOC*NSF een feit, met Huibregtsen als voorzitter en Kastermans als co-voorzitter. De onafhankelijke Jan Loorbach werd benoemd tot vicevoorzitter. De fusie tussen het nationaal Olympisch comité en de nationale sportfederatie is niet uniek. Onder andere Duitsland, België, Luxemburg, Denemarken, Noorwegen, IJsland, Zwitserland, Italië en Frankrijk kennen eveneens dergelijke constructies. Bij diverse andere landen is een fusie niet denkbaar, vanwege persoonlijke belangen of de angst van de vaak kleine NOC’s om overvleugeld te worden door de grotere sportfederaties.